snuistert
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- snuis·tert
Werkwoord
vervoeging van |
---|
snuisteren |
snuistert
- tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van snuisteren
- Jij snuistert.
- derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van snuisteren
- Hij snuistert.
- (verouderd) gebiedende wijs meervoud van snuisteren
- Snuistert!