skiloopt

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ski·loopt

Werkwoord

vervoeging van
skilopen

skiloopt

  1. (in een bijzin) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van skilopen
    • ... dat jij skiloopt. 
  2. (in een bijzin) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van skilopen
    • ... dat hij skiloopt. 

Gangbaarheid