sjachelen
Uiterlijk
- sja·che·len
sjachelen [2]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
sjachelen |
sjachelde |
gesjacheld |
zwak -d | volledig |
- (verouderd) heel luid lachen
- mank lopen
- [1] schateren
- Het woord 'sjachelen' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "sjachelen" herkend door:
43 % | van de Nederlanders; |
50 % | van de Vlamingen.[3] |
- ↑ sjachelen op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Categorieën:
- Woorden in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands van lengte 9
- Woorden in het Nederlands met audioweergave
- Werkwoord in het Nederlands
- Zwak werkwoord (-d) in het Nederlands
- Niet-samengesteld werkwoord in het Nederlands
- Verouderd in het Nederlands
- Niet in Woordenlijst Nederlandse Taal
- Prevalentie Nederland 43 %
- Prevalentie Vlaanderen 50 %