sit-in

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • sit-in
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Engels, in de betekenis van ‘zitstaking’ voor het eerst aangetroffen in 1966 [1]
  • Overgenomen van het Engelse sit-in
enkelvoud meervoud
naamwoord sit-in sit-ins
verkleinwoord sit-innetje sit-innetjes

Zelfstandig naamwoord

de sit-inv / m

  1. een zitstaking, zitblokkade
    • Met de sit-in blokkeerden ze de toegang tot het gebouw. 

Gangbaarheid

77 % van de Nederlanders;
86 % van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen