sinjootjes

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • sin·jo·tjes
Woordherkomst en -opbouw

Zelfstandig naamwoord

de sinjootjesmv

  1. verkleinwoord meervoud van het zelfstandig naamwoord sinjo
    • Njonja had sinjo Jantje 's broekje te drogen gehangen en de baboe van buurman's Pietje haalde het bij vergissing met het andere waschgoed binnen. Toen zij haar abuis bemerkte bracht zij het ding terug en de geschiedenis zou hiermee afgeloopen zijn geweest, als de twee sinjootjes de zaak niet uit een ander oogpunt hadden beschouwd. Jantje geraakte daarover nl. met Pietje aan 't redetwisten en wierp hem o. a. de volgende stoute beschuldiging naar 't hoofd: „Jou baboe njolong mijn broekie!" [1]

Verwijzingen