sinjootje

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • sin·jo·tje
Woordherkomst en -opbouw

Zelfstandig naamwoord

het sinjootjeo

  1. verkleinwoord enkelvoud van het zelfstandig naamwoord sinjo
    • Al het praten dat we over Indië hebben gedaan; de enkele tranen toen je opeens beslissen moest; het ligt achter je: je zult Indië uit eigen aanschouwing kennen. Ik zal het terugzien. Ons zoontje zal sinjootje genoemd worden, enz. [1]

Gangbaarheid

Verwijzingen