schurken

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • schur·ken
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘(zich) wrijven’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1623 [1]
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
schurken
schurkte
geschurkt
zwak -t volledig

Werkwoord

schurken

  1. wederkerend zich tegen een vast voorwerp wrijven, meestal om jeuk te bestrijden
    • Het paard schurkte zich tegen een boompje. 
Synoniemen

Zelfstandig naamwoord

de schurkenmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord schurk
     De waarheidscommissie die nu was begonnen zou niet alleen onschuldige slachtoffers van de politieke processen van een kwade tijd vrijspreken. Ze zou ook schurken brandmerken en niet alleen Tsjecho-Slowaakse schurken.[2]

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen