schortten op

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • schort·ten op
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

vervoeging van
opschorten

schortten op

  1. meervoud verleden tijd van opschorten
    • Wij schortten op. 
    • Jullie schortten op. 
    • Zij schortten op. 


Gangbaarheid