schildern
Uiterlijk
- schil·dern
- in de 16e eeuw ontleend aan het Nederlands ( schilderen ww ) of aan het Middelnederduits
stamtijd | ||
---|---|---|
infinitief | verleden tijd |
voltooid deelwoord |
schildern |
schilderte |
geschildert |
zwak | volledig |
schildern
- ditransitief met details beschrijven of vertellen, schilderen
- «Wir schildern ihm die Situation»
- Wij beschrijven hem de situatie.
- «Wir schildern ihm die Situation»