salueert

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • sa·lu·eert

Werkwoord

vervoeging van
salueren

salueert

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van salueren
    • Jij salueert. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van salueren
    • Hij salueert. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van salueren
    • Salueert!