salueren

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • sa·lu·e·ren
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘militair groeten’ voor het eerst aangetroffen in 1861 [1]
  • afgeleid van het Franse saluer (met het achtervoegsel -eren) [2] [3]
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
salueren
salueerde
gesalueerd
zwak -d volledig

Werkwoord

salueren

  1. overgankelijk iemand op militaire wijze groeten
    • Bij binnenkomst van de stad werd de vorst gesalueerd met kanonschoten. 
Vertalingen

Gangbaarheid

91 % van de Nederlanders;
92 % van de Vlamingen.[4]

Meer informatie

Verwijzingen