salueren
Uiterlijk
- sa·lu·e·ren
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘militair groeten’ voor het eerst aangetroffen in 1861 [1]
- afgeleid van het Franse saluer (met het achtervoegsel -eren) [2] [3]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
salueren |
salueerde |
gesalueerd |
zwak -d | volledig |
salueren
- overgankelijk iemand op militaire wijze groeten
- Bij binnenkomst van de stad werd de vorst gesalueerd met kanonschoten.
- Het woord salueren staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "salueren" herkend door:
91 % | van de Nederlanders; |
92 % | van de Vlamingen.[4] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "salueren" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Wiktionnaire
- ↑ salueren op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Categorieën:
- Woorden in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands van lengte 8
- Woorden in het Nederlands met audioweergave
- Achtervoegsel -eren in het Nederlands
- Zwak werkwoord (-d) in het Nederlands
- Werkwoord in het Nederlands
- Niet-samengesteld werkwoord in het Nederlands
- Overgankelijk werkwoord in het Nederlands
- Woordenlijst Nederlandse Taal
- Prevalentie Nederland 91 %
- Prevalentie Vlaanderen 92 %