rugbyt

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • rug·byt

Werkwoord

vervoeging van
rugbyen

rugbyt

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van rugbyen
    • Jij rugbyt. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van rugbyen
    • Hij rugbyt. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van rugbyen
    • Rugbyt!