rubriceert

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ru·bri·ceert

Werkwoord

vervoeging van
rubriceren

rubriceert

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van rubriceren
    • Jij rubriceert. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van rubriceren
    • Hij rubriceert. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van rubriceren
    • Rubriceert!