rubriceren

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ru·bri·ce·ren
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
rubriceren
rubriceerde
gerubriceerd
zwak -d volledig

Werkwoord

rubriceren overgankelijk [1] [2]

  1. iets of iemand in een rubriek, categorie of klasse onderbrengen of verdelen, groeperen, classificeren
  2. de beginletters (in middeleeuwse handschriften en drukken) aanbrengen (in rood 'ruber' = rood)
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

91 % van de Nederlanders;
75 % van de Vlamingen.[3]

Meer informatie

Verwijzingen