routeren

Uit WikiWoordenboek


Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • rou·te·ren
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

routeren

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
routeren
routeerde
gerouteerd
zwak -d volledig
  1. verdelen van een informatiestroom zodat de informatie bij de juiste persoon of personen aankomt
     'De ITU, of elke andere enkele gecentraliseerde internationale organisatie, is niet het geschikte orgaan om het internet of het routeren van IP-verkeer te reguleren.' De resolutie is unaniem aangenomen en roept de 27 lidstaten op om de plannen van de ITU te veroordelen.[1]
     Telefoontjes automatisch routeren naar iemand met de juiste kennis en vaardigheden.[2]
Afgeleide begrippen

Gangbaarheid

73 % van de Nederlanders;
70 % van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen

  1. Bronlink Weblink bron
    Thomas van der Kolk
    “Ook Europarlement keert zich tegen 'machtsgreep' VN op internet” (22-11-2012), Tubantia
  2. Bronlink Weblink bron
    NFON
    “De ontwikkelingen in de zakelijke telefonie op een rijtje. Waar moet ik op letten als ondernemer?” (30-03-2017), Tubantia
  3. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be