rommelen
Uiterlijk
- rom·me·len
- In de betekenis van ‘een dof geluid maken’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1461 [1]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
rommelen |
rommelde |
gerommeld |
zwak -d | volledig |
rommelen
- aanklooien, zonder plan of doel maar wat bezig zijn
- Hij rommelde wat in de schuur in afwachting van het belangrijke telefoontje.
- ▸ Hij had jaarlijks niet meer dan 800 euro aan vaste lasten en rommelde wat aan in de bouw.[2]
- laag geluid maken
- De donder rommelde wat in de verte.
- stiekem vrijen, elkaar liefkozen
- ▸ We rommelden niet zoveel in de bioscoop, dat bewaarden we voor het Vasaparken op de terugweg.[3]
- Het woord rommelen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "rommelen" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
97 % | van de Vlamingen.[4] |
- ↑ "rommelen" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Tim Voors“Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers
- ↑ Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)“Echte Amerikaanse jeans” (2017), Uitgeverij Prometheus , ISBN 9789044632767
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be