rococo
Uiterlijk

- ro·co·co
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘bouwstijl’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1872 [1]
- afgeleid van het Franse roc (rots) en coquilles (schelp)[2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | rococo | |
verkleinwoord |
- bouwstijl uit de 18de eeuw met veel krullerige versierselen volgend op de Barok
- Ook Trump wil dat alles wat zijn naam draagt er groter en glanzender uitziet dan al het andere. Maar Trump is in New York geboren en erfde een aanzienlijk kapitaal van zijn vader, een projectontwikkelaar met een schimmige reputatie. En toch koestert ook Trump ogenschijnlijk een diepe rancune jegens elites die op hem neerkijken als een onbeschaafd parvenu met zijn bespottelijke gouden wolkenkrabbers en quasi rococo woningen vol kroonluchters en verguld meubilair. [4]
- Lodewijk de XV stijl
- Het woord rococo staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "rococo" herkend door:
69 % | van de Nederlanders; |
75 % | van de Vlamingen.[5] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "rococo" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ rococo op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ NRC Ian Buruma 4 november 2016
- ↑
Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be