riskeren
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- ris·ke·ren
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘wagen’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1777 [1]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
riskeren |
riskeerde |
geriskeerd |
zwak -d | volledig |
Werkwoord
riskeren
- overgankelijk blootstellen aan een kans op verlies
- Zij riskeerden daarmee door de politie met traangas en rubberen kogels geschoten te worden.
Gangbaarheid
- Het woord riskeren staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd "riskeren" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[2] |
Verwijzingen
Categorieën:
- Woorden in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands van lengte 8
- Woorden in het Nederlands met audioweergave
- Zwak werkwoord (-d) in het Nederlands
- Werkwoord in het Nederlands
- Niet-samengesteld werkwoord in het Nederlands
- Overgankelijk werkwoord in het Nederlands
- Woordenlijst Nederlandse Taal
- Prevalentie Nederland 99 %
- Prevalentie Vlaanderen 99 %