reproduceert

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • re·pro·du·ceert

Werkwoord

vervoeging van
reproduceren

reproduceert

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van reproduceren
    • Jij reproduceert. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van reproduceren
    • Hij reproduceert. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van reproduceren
    • Reproduceert!