relativerend

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • re·la·ti·ve·rend

Werkwoord

vervoeging van: relativeren
verbogen vorm: relativerende

relativerend

  1. onvoltooid deelwoord van relativeren
    • Volgens Miedema komt Bram op 20 juni weer langs op het gemeentekantoor en daarna wordt besloten of de proef een vervolg krijgt. Ambtenaren van de directie Veilig lieten eerder weten graag een kantoorhond te willen. Een hond op de werkvloer zou zorgen voor een betere sfeer en het zou 'relativerend werken'. [1] 
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen relativerend relativerender relativerendst
verbogen relativerende relativerendere relativerendste
partitief relativerends relativerenders -

Bijvoeglijk naamwoord

relativerend

  1. de betrekkelijkheid van zaken inziend; wetend dat het allemaal niet zo heel belangrijk is
    • ,,Dat is niet mis! Ik sta altijd heel relativerend tegenover mijn beroep, maar dit is echt heel bijzonder," zei Croiset, die zijn prijs opdroeg aan zijn moeder, die precies honderd jaar geleden was geboren. [2] 
    • Een lekkere plek met voldoende oppervlakte voor 'een beetje fitness, wonen en kantoorruimte'. Daarna, minder relativerend: ,,Ik ben ongelooflijk trots dat ik dit heb kunnen kopen. En dat ik door de deal rond de feestdagen af te ronden, anderen onder wie Brad Pitt, te snel af ben geweest. Zij zaten te slapen. [3] 


Gangbaarheid


Verwijzingen