rectificeert
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- rec·ti·fi·ceert
Werkwoord
vervoeging van |
---|
rectificeren |
rectificeert
- tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van rectificeren
- Jij rectificeert.
- derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van rectificeren
- Hij rectificeert.
- (verouderd) gebiedende wijs meervoud van rectificeren
- Rectificeert!