rectificeren

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • rec·ti·fi·ce·ren
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
rectificeren
rectificeerde
gerectificeerd
zwak -d volledig

Werkwoord

rectificeren

  1. overgankelijk een gemaakte fout verbeteren
    • De krant rectificeerde de volgende dag de storende fout. 
Verwante begrippen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

95 % van de Nederlanders;
85 % van de Vlamingen.[4]

Meer informatie

Verwijzingen