raas af

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • raas af
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

vervoeging van
afrazen

raas (...) af

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van afrazen
    • Ik raas af. 
  2. gebiedende wijs van afrazen
    • Raas af! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van afrazen
    • Raas je af? 

Gangbaarheid