réttum

Uit WikiWoordenboek

IJslands

Uitspraak

Bijvoeglijk naamwoord

réttum

  1. onbepaald (zonder lidwoord) datief mannelijk enkelvoud van réttur

réttum

  1. onbepaald (zonder lidwoord) datief enkelvoud van réttur

Werkwoord

  • Werkwoord 1: rétta

réttum

  1. eerste persoon meervoud tegenwoordige tijd aantonende wijs bedrijvende vorm van rétta

réttum

  1. eerste persoon meervoud tegenwoordige tijd aanvoegende wijs bedrijvende vorm van rétta

Werkwoord

  • Werkwoord 2: rétta

réttum

  1. eerste persoon meervoud tegenwoordige tijd aantonende wijs bedrijvende vorm van rétta

réttum

  1. eerste persoon meervoud tegenwoordige tijd aanvoegende wijs bedrijvende vorm van rétta

réttum

  1. eerste persoon meervoud verleden tijd aantonende wijs bedrijvende vorm van rétta

réttum

  1. eerste persoon meervoud verleden tijd aanvoegende wijs bedrijvende vorm van rétta

Zelfstandig naamwoord

réttum

  1. datief onbepaald vrouwelijk meervoud van rétt

Zelfstandig naamwoord

réttum

  1. datief onbepaald vrouwelijk meervoud van réttir

Zelfstandig naamwoord

réttum

  1. datief onbepaald mannelijk meervoud van réttur