pleidooi

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • plei·dooi
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘verdedigend betoog, pleitrede’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1531 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord pleidooi pleidooien
verkleinwoord pleidooitje pleidooitjes

Zelfstandig naamwoord

het pleidooio

  1. een rede die een advocaat houdt voor een rechtbank om te pleiten voor zijn cliënt
    • Volgende week zal het OM reageren op de pleidooien van de advocaten. 
  2. dringend verzoek, betoog om iets te doen
    • Er moet een krachtig pleidooi gehouden worden om de regering op andere gedachten te brengen. 
    • Hij vond gehoor met het pleidooi om snel aan de slag te gaan. 

Gangbaarheid

98 % van de Nederlanders;
96 % van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen