plafonneert

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • pla·fon·neert

Werkwoord

vervoeging van
plafonneren

plafonneert

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van plafonneren
    • Jij plafonneert. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van plafonneren
    • Hij plafonneert. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van plafonneren
    • Plafonneert!