plafonneren/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van plafonneren | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | plafonneren | te plafonneren | ||||||||
toekomend | zullen plafonneren | te zullen plafonneren | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben geplafonneerd | te hebben geplafonneerd | ||||||||
toekomend | geplafonneerd zullen hebben | geplafonneerd te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
plafonnerend | geplafonneerd | ev. plafonneer |
mv. verouderd plafonneert |
plafonnere | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | plafonneer | plafonneert | plafonneert | plafonneert | plafonneert | plafonneren | plafonneren | plafonneren | |||
verleden (o.v.t.) | plafonneerde | plafonneerde | plafonneerde | plafonneerde | plafonneerde | plafonneerden | plafonneerden | plafonneerden | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal plafonneren | zult/zal plafonneren | zult/zal plafonneren | zult plafonneren | zal plafonneren | zullen plafonneren | zullen plafonneren | zullen plafonneren | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou plafonneren | zou plafonneren | zou(dt) plafonneren | zoudt plafonneren | zou plafonneren | zouden plafonneren | zouden plafonneren | zouden plafonneren | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb geplafonneerd | hebt geplafonneerd | hebt/heeft geplafonneerd | hebt geplafonneerd | heeft geplafonneerd | hebben geplafonneerd | hebben geplafonneerd | hebben geplafonneerd | |||
verleden (v.v.t.) | had geplafonneerd | had geplafonneerd | had geplafonneerd | hadt geplafonneerd | had geplafonneerd | hadden geplafonneerd | hadden geplafonneerd | hadden geplafonneerd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal geplafonneerd hebben | zal/zult geplafonneerd hebben | zult/zal geplafonneerd hebben | zult geplafonneerd hebben | zal geplafonneerd hebben | zullen geplafonneerd hebben | zullen geplafonneerd hebben | zullen geplafonneerd hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou geplafonneerd hebben | zou geplafonneerd hebben | zou/zoudt geplafonneerd hebben | zoudt geplafonneerd hebben | zou geplafonneerd hebben | zouden geplafonneerd hebben | zouden geplafonneerd hebben | zouden geplafonneerd hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm geplafonneerd worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt geplafonneerd | er is geplafonneerd | |||||||||
verleden | er werd geplafonneerd | er was geplafonneerd | |||||||||
toekomend | er zal geplafonneerd worden | er zal geplafonneerd zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou geplafonneerd worden | er zou geplafonneerd zijn | |||||||||
lijdende vorm geplafonneerd worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | geplafonneerd worden | geplafonneerd te worden | ||||||||
toekomend | geplafonneerd zullen worden | geplafonneerd te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | geplafonneerd zijn | geplafonneerd te zijn | ||||||||
toekomend | geplafonneerd zullen zijn | geplafonneerd te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word geplafonneerd | wordt geplafonneerd | wordt geplafonneerd | wordt geplafonneerd | wordt geplafonneerd | worden geplafonneerd | worden geplafonneerd | worden geplafonneerd | |||
verleden (o.v.t.) | werd geplafonneerd | werd geplafonneerd | werd geplafonneerd | werdt geplafonneerd | werd geplafonneerd | werden geplafonneerd | werden geplafonneerd | werden geplafonneerd | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal geplafonneerd worden | zult geplafonneerd worden | zult geplafonneerd worden | zult geplafonneerd worden | zal geplafonneerd worden | zullen geplafonneerd worden | zullen geplafonneerd worden | zullen geplafonneerd worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou geplafonneerd worden | zou geplafonneerd worden | zou/zoudt geplafonneerd worden | zoudt geplafonneerd worden | zou geplafonneerd worden | zouden geplafonneerd worden | zouden geplafonneerd worden | zouden geplafonneerd worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben geplafonneerd | bent geplafonneerd | bent/is geplafonneerd | zijt geplafonneerd | is geplafonneerd | zijn geplafonneerd | zijn geplafonneerd | zijn geplafonneerd | |||
verleden (v.v.t.) | was geplafonneerd | was geplafonneerd | was geplafonneerd | waart geplafonneerd | was geplafonneerd | waren geplafonneerd | waren geplafonneerd | waren geplafonneerd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal geplafonneerd zijn | zult geplafonneerd zijn | zult geplafonneerd zijn | zult geplafonneerd zijn | zal geplafonneerd zijn | zullen geplafonneerd zijn | zullen geplafonneerd zijn | zullen geplafonneerd zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou geplafonneerd zijn | zou geplafonneerd zijn | zou/zoudt geplafonneerd zijn | zoudt geplafonneerd zijn | zou geplafonneerd zijn | zouden geplafonneerd zijn | zouden geplafonneerd zijn | zouden geplafonneerd zijn |