Naar inhoud springen

pina

Uit WikiWoordenboek
  • pi·na
enkelvoud meervoud
naamwoord pina
verkleinwoord

pina

  1. (plantkunde) bepaald soort kleine palmboom Euterpe oleracea op Wikispecies
  2. geen meervoud (bouwkunde) soort dakbedekking gemaakt van palmbladeren
  3. geen meervoud (bouwkunde) soort schutting gemaakt uit stammetjes van een palmboom
27 %van de Nederlanders;
27 %van de Vlamingen.[2]

[A] pina

  1. leed, plaag
  2. armoede, gebrek

[A] pina

  1. armoedig,  arm bn 
  • [1] pina leki wan kerki-alata
    arm zijn als een kerkrat

[A] pina

  1. overgankelijk lijden (aan), pinaren
  2. overgankelijk kwellen
  3. onovergankelijk schaars zijn

[B] pina

  1. palissadepalm, açaipalm, pina, pinapalm

[C] pina

  1. speld