parfumeert

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • par·fu·meert

Werkwoord

vervoeging van
parfumeren

parfumeert

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van parfumeren
    • Jij parfumeert. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van parfumeren
    • Hij parfumeert. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van parfumeren
    • Parfumeert!