pandoert

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • pan·doert

Werkwoord

vervoeging van
pandoeren

pandoert

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van pandoeren
    • Jij pandoert. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van pandoeren
    • Hij pandoert. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van pandoeren
    • Pandoert!