overleeft
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- over·leeft
Werkwoord
vervoeging van |
---|
overleven |
overleeft
- tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van overleven
- Jij overleeft.
- derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van overleven
- Hij overleeft.
- (verouderd) gebiedende wijs meervoud van overleven
- Overleeft!
- ‘Zelensky overleeft drie moordpogingen in één week’. [1]