oubollig
Uiterlijk
- ou·bol·lig
- In de betekenis van ‘koddig, flauw’ voor het eerst aangetroffen in 1573 [1]
- met het achtervoegsel -ig [2]
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | oubollig | oubolliger | oubolligst |
verbogen | oubollige | oubolligere | oubolligste |
partitief | oubolligs | oubolligers | - |
oubollig
- grappig, koddig, flauw
- ouderwets
- ▸ De lintjesregen is een oubollige traditie die beter kan worden afgeschaft.[3]
- Het woord oubollig staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "oubollig" herkend door:
84 % | van de Nederlanders; |
88 % | van de Vlamingen.[4] |
- ↑ "oubollig" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ oubollig op website: Etymologiebank.nl
- ↑ “De lintjesregen is een oubollige traditie die beter kan worden afgeschaft” (16 april 2019), De Gelderlander
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be