opleg

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • op·leg

Werkwoord

vervoeging van
opleggen

opleg

  1. (in een bijzin) eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van opleggen
    • ... dat ik opleg. 

Gangbaarheid

89 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[1]

Verwijzingen

  1. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be