opklaarden

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • op·klaar·den

Werkwoord

vervoeging van
opklaren

opklaarden

  1. (in een bijzin) meervoud verleden tijd van opklaren
    • ...dat wij opklaarden. 
    • ...dat jullie opklaarden. 
    • ...dat zij opklaarden.