ophoest

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • op·hoest

Werkwoord

vervoeging van
ophoesten

ophoest

  1. (in een bijzin) eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van ophoesten
    • ... dat ik ophoest. 
  2. (in een bijzin) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van ophoesten
    • ... dat jij ophoest. 
  3. (in een bijzin) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van ophoesten
    • ... dat hij ophoest.