ophoesten/vervoeging

vervoeging van de bedrijvende vorm van ophoesten
onbepaalde wijs			kort			lang
onvoltooid	tegenwoordig		ophoesten			op te hoesten
	toekomend		zullen ophoesten op zullen hoesten			te zullen ophoesten op te zullen hoesten
voltooid	tegenwoordig		hebben opgehoest			te hebben opgehoest
	toekomend		opgehoest zullen hebben			opgehoest te zullen hebben
	onvoltooid deelwoord		voltooid deelwoord			gebiedende wijs		aanvoegende wijs
	ophoestend		opgehoest			ev. hoest op	mv. verouderd hoest op	hoeste op (bijzin) ophoeste
aantonende wijs	enkelvoud					meervoud
onvoltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
hoofdzin	ik	jij, je	u	gij, ge	hij, zij, het	wij, we	jullie	zij, ze
tegenwoordig (o.t.t.)	hoest op	hoest op	hoest op	hoest op	hoest op	hoesten op	hoesten op	hoesten op
verleden (o.v.t.)	hoestte op	hoestte op	hoestte op	hoestte op	hoestte op	hoestten op	hoestten op	hoestten op
toekomend (o.t.t.t.)	zal ophoesten	zult/zal ophoesten	zult/zal ophoesten	zult ophoesten	zal ophoesten	zullen ophoesten	zullen ophoesten	zullen ophoesten
voorwaardelijk (o.v.t.t.)	zou ophoesten	zou ophoesten	zou(dt) ophoesten	zoudt ophoesten	zou ophoesten	zouden ophoesten	zouden ophoesten	zouden ophoesten
bijzin	.. dat ik	.. dat jij, je	.. dat u	.. dat gij	.. dat hij, zij, het	.. dat wij	.. dat jullie	.. dat zij
tegenwoordig (o.t.t.)	ophoest	ophoest	ophoest	ophoest	ophoest	ophoesten	ophoesten	ophoesten
verleden (o.v.t.)	ophoestte	ophoestte	ophoestte	ophoestte	ophoestte	ophoestten	ophoestten	ophoestten
toekomend (o.t.t.t.)	zal ophoesten op zal hoesten	zult/zal ophoesten op zult/zal hoesten	zult/zal ophoesten op zult/zal hoesten	zult ophoesten op zult hoesten	zal ophoesten op zal hoesten	zullen ophoesten op zullen hoesten	zullen ophoesten op zullen hoesten	zullen ophoesten op zullen hoesten
voorwaardelijk (o.v.t.t.)	zou ophoesten op zou hoesten	zou ophoesten op zou hoesten	zou(dt) ophoesten op zou(dt) hoesten	zoudt ophoesten op zoudt hoesten	zou ophoesten op zou hoesten	zouden ophoesten op zouden hoesten	zouden ophoesten op zouden hoesten	zouden ophoesten op zouden hoesten
voltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij	hij, zij, het	wij	jullie	zij
tegenwoordig (v.t.t.)	heb opgehoest	hebt opgehoest	hebt/heeft opgehoest	hebt opgehoest	heeft opgehoest	hebben opgehoest	hebben opgehoest	hebben opgehoest
verleden (v.v.t.)	had opgehoest	had opgehoest	had opgehoest	hadt opgehoest	had opgehoest	hadden opgehoest	hadden opgehoest	hadden opgehoest
toekomend (v.t.t.t.)	zal opgehoest hebben	zal/zult opgehoest hebben	zult/zal opgehoest hebben	zult opgehoest hebben	zal opgehoest hebben	zullen opgehoest hebben	zullen opgehoest hebben	zullen opgehoest hebben
voorwaardelijk (v.v.t.t.)	zou opgehoest hebben	zou opgehoest hebben	zou/zoudt opgehoest hebben	zoudt opgehoest hebben	zou opgehoest hebben	zouden opgehoest hebben	zouden opgehoest hebben	zouden opgehoest hebben
onpersoonlijke lijdende vorm opgehoest worden
	onvoltooid				voltooid
tegenwoordig	er wordt opgehoest				er is opgehoest
verleden	er werd opgehoest				er was opgehoest
toekomend	er zal opgehoest worden				er zal opgehoest zijn
voorwaardelijk	er zou opgehoest worden				er zou opgehoest zijn
lijdende vorm opgehoest worden
onbepaalde wijs			kort			lang
onvoltooid	tegenwoordig		opgehoest worden			opgehoest te worden
	toekomend		opgehoest zullen worden			opgehoest te zullen worden
voltooid	tegenwoordig		opgehoest zijn			opgehoest te zijn
	toekomend		opgehoest zullen zijn			opgehoest te zullen zijn
	enkelvoud					meervoud
onvoltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij	hij, zij, het	wij	jullie	zij
tegenwoordig (o.t.t.)	word opgehoest	wordt opgehoest	wordt opgehoest	wordt opgehoest	wordt opgehoest	worden opgehoest	worden opgehoest	worden opgehoest
verleden (o.v.t.)	werd opgehoest	werd opgehoest	werd opgehoest	werdt opgehoest	werd opgehoest	werden opgehoest	werden opgehoest	werden opgehoest
toekomend (o.t.t.t.)	zal opgehoest worden	zult opgehoest worden	zult opgehoest worden	zult opgehoest worden	zal opgehoest worden	zullen opgehoest worden	zullen opgehoest worden	zullen opgehoest worden
voorwaardelijk (o.v.t.t.)	zou opgehoest worden	zou opgehoest worden	zou/zoudt opgehoest worden	zoudt opgehoest worden	zou opgehoest worden	zouden opgehoest worden	zouden opgehoest worden	zouden opgehoest worden
voltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij	hij, zij, het	wij	jullie	zij
tegenwoordig (v.t.t.)	ben opgehoest	bent opgehoest	bent/is opgehoest	zijt opgehoest	is opgehoest	zijn opgehoest	zijn opgehoest	zijn opgehoest
verleden (v.v.t.)	was opgehoest	was opgehoest	was opgehoest	waart opgehoest	was opgehoest	waren opgehoest	waren opgehoest	waren opgehoest
toekomend (v.t.t.t.)	zal opgehoest zijn	zult opgehoest zijn	zult opgehoest zijn	zult opgehoest zijn	zal opgehoest zijn	zullen opgehoest zijn	zullen opgehoest zijn	zullen opgehoest zijn
voorwaardelijk (v.v.t.t.)	zou opgehoest zijn	zou opgehoest zijn	zou/zoudt opgehoest zijn	zoudt opgehoest zijn	zou opgehoest zijn	zouden opgehoest zijn	zouden opgehoest zijn	zouden opgehoest zijn