opdaagt

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • op·daagt

Werkwoord

vervoeging van
opdagen

opdaagt

  1. (in een bijzin) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van opdagen
    • ... dat jij opdaagt. 
  2. (in een bijzin) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van opdagen
    • ... dat hij opdaagt.