opat

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • op·at

Werkwoord

vervoeging van
opeten

opat

  1. (in een bijzin) enkelvoud verleden tijd van opeten
    • ... dat ik opat. 
    • ... dat jij opat. 
    • ... dat hij, zij, het opat. 
     Ze hadden een ontbijt voor me klaargezet dat ik snel en zo stil mogelijk opat.[1]

Verwijzingen

  1. Tim Voors
    “Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers op Wikipedia


Tsjechisch

Zelfstandig naamwoord

opat m bezield

  1. (religie) abt
Verwante begrippen