ontkleedt

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ont·kleedt

Werkwoord

vervoeging van
ontkleden

ontkleedt

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van ontkleden
    • Jij ontkleedt. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van ontkleden
    • Hij ontkleedt. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van ontkleden
    • Ontkleedt!