oninbaar
Uiterlijk
- on·in·baar
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | oninbaar | oninbaarder | oninbaarst |
verbogen | oninbare | oninbaardere | oninbaarste |
partitief | oninbaars | oninbaarders | - |
oninbaar [1]
- gelden die men niet (meer) kan opeisen van de schuldenaar; niet invorderbaar
- De PvdA, VVD en LAS willen dat het college zo snel mogelijk in gesprek gaat met Recon over het terugbetalen van een lening van bijna 3 ton aan de gemeente. Het college wil die lening als oninbaar verklaren, omdat het bedrijf er financieel slecht voor zou staan. [2]
- De gemiste inkomsten zijn volgens de woningstichting een gevolg van een stijging van het aantal huurders met betalingsproblemen. ‘Mede door een stijging van het aantal schuldsaneringen hebben wij ook in 2015 een aanzienlijk bedrag als oninbaar moeten afboeken’. [3]
1. gelden die men niet (meer) kan opeisen van de schuldenaar
- Het woord oninbaar staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "oninbaar" herkend door:
77 % | van de Nederlanders; |
71 % | van de Vlamingen.[4] |
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Tubantia 04-02-15 Politiek: Recon moet lening aan Almelo terugbetalen
- ↑ Tubantia 06-10-16 Vaker geen geld voor huur in Tubbergen
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be