ompaalt

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • om·paalt

Werkwoord

vervoeging van
ompalen

ompaalt

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van ompalen
    • Jij ompaalt. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van ompalen
    • Hij ompaalt. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van ompalen
    • Ompaalt!