omloopt

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • om·loopt

Werkwoord

vervoeging van
omlopen

omloopt

  1. (in een bijzin) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van omlopen
    • ... dat jij omloopt. 
  2. (in een bijzin) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van omlopen
    • ... dat hij omloopt. 
vervoeging van
omlopen

omloopt

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van omlopen
    • Jij omloopt. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van omlopen
    • Hij omloopt. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van omlopen
    • Omloopt!