omlegden
Naar navigatie springen
Naar zoeken springen
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- om·leg·den
Werkwoord
vervoeging van |
---|
omleggen |
omlegden
- meervoud verleden tijd van omleggen
- Wij omlegden.
- Jullie omlegden.
- Zij omlegden.
- Wij omlegden.
Verwante begrippen
vervoeging van |
---|
omleggen |
omlegden
- (in een bijzin) meervoud verleden tijd van omleggen
- ...dat wij omlegden.
- ...dat jullie omlegden.
- ...dat zij omlegden.
- ...dat wij omlegden.