offday

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • off·day
Woordherkomst en -opbouw
  • uit het Engels [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord offday offdays
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de offdaym

  1. een dag dat men niet zo goed presteert als normaal
    • Vorig seizoen was hij ook oppermachtig, om vervolgens juist op de dag van de wereldtitelstrijd in Valkenburg een offday te hebben. [2] 
    • De eerste twintig minuten speelden we eigenlijk wel prima, maar daarna werd het een complete offday.’’ [3] 
Synoniemen

Gangbaarheid

84 % van de Nederlanders;
84 % van de Vlamingen.[4]

Verwijzingen