notuleren

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • no·tu·le·ren
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
notuleren
notuleerde
genotuleerd
zwak -d volledig

Werkwoord

notuleren

  1. overgankelijk de voortgang van een vergadering schriftelijk vastleggen
    • Zijn opmerking was niet genotuleerd en daarop werd aanmerkingen gemaakt in de volgende vergadering. 
     Ik ga er geen gewoonte van maken om evidenties te notuleren, maar één vanzelfsprekendheid deed mij bij herhaling zoveel plezier dat ik haar niet onvermeld wil laten.[1]

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
91 % van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen

  1. “Grand Hotel Europa” (2018), De Arbeiderspers op Wikipedia, ISBN 978-90-295-2622-7, p. 25
  2. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Weblink bron Gearchiveerde versie “Word Prevalence Values” op ugent.be