nop
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- nop
Woordherkomst en -opbouw
- In de betekenis van ‘knoop, propje’ voor het eerst aangetroffen in 1252 [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | nop | noppen |
verkleinwoord | nopje | nopjes |
Zelfstandig naamwoord
- een niet puntig uitsteeksel
- Op de vloer met nop glij je minder makkelijk uit.
- Door de noppen op de voetbalschoen glijden de spelers niet uit op het gras.
Werkwoord
vervoeging van |
---|
noppen |
nop
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van noppen
- Ik nop.
- gebiedende wijs van noppen
- Nop!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van noppen
- Nop je?
Gangbaarheid
- Het woord nop staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd "nop" herkend door:
92 % | van de Nederlanders; |
69 % | van de Vlamingen.[2] |