noest
Uiterlijk
- noest
- In de betekenis van ‘arbeidzaam’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1653 [1]
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | noest | noester | (noestst) * |
verbogen | noeste | noestere | (noestste) * |
partitief | noests | noesters | - |
noest
- onvermoeibaar ijverig, met name fysiek
- Een mens komt tot diepere inzichten door iets te gaan doen dat hij zelden doet. In mijn geval was dat: noeste handarbeid.[2]
- Omdat "-stst" moeilijk is uit te spreken en te verstaan kan voor de overtreffende trap beter de omschrijving "meest noest(e)" worden gebruikt. [3] [4]
noest
- op noeste wijze
- Er werd noest doorgewerkt.
- Het woord noest staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "noest" herkend door:
80 % | van de Nederlanders; |
71 % | van de Vlamingen.[5] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "noest" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Noordhollands dagblad 29 mei 2014
- ↑ Weblink bron W. Haeseryn e.a.“6.4.3.1.2 Omschrijving van de trappen van vergelijking met meer en meest.” (januari 2019), punt 4 op e-ans.ivdnt.org (Algemene Nederlandse Spraakkunst)
- ↑ Weblink bron “Omschreven trappen van vergelijking (algemeen)”, punt 3. op taaladvies.net (Nederlandse Taalunie)
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be