nivelleert

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ni·vel·leert

Werkwoord

vervoeging van
nivelleren

nivelleert

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van nivelleren
    • Jij nivelleert. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van nivelleren
    • Hij nivelleert. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van nivelleren
    • Nivelleert!