nivelleren/vervoeging

vervoeging van de bedrijvende vorm van nivelleren
onbepaalde wijs			kort			lang
onvoltooid	tegenwoordig		nivelleren			te nivelleren
	toekomend		zullen nivelleren			te zullen nivelleren
voltooid	tegenwoordig		hebben genivelleerd			te hebben genivelleerd
	toekomend		genivelleerd zullen hebben			genivelleerd te zullen hebben
	onvoltooid deelwoord		voltooid deelwoord			gebiedende wijs		aanvoegende wijs
	nivellerend		genivelleerd			ev. nivelleer	mv. verouderd nivelleert	nivellere
aantonende wijs	enkelvoud					meervoud
onvoltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij, ge	hij, zij, het	wij, we	jullie	zij, ze
tegenwoordig (o.t.t.)	nivelleer	nivelleert	nivelleert	nivelleert	nivelleert	nivelleren	nivelleren	nivelleren
verleden (o.v.t.)	nivelleerde	nivelleerde	nivelleerde	nivelleerde	nivelleerde	nivelleerden	nivelleerden	nivelleerden
toekomend (o.t.t.t.)	zal nivelleren	zult/zal nivelleren	zult/zal nivelleren	zult nivelleren	zal nivelleren	zullen nivelleren	zullen nivelleren	zullen nivelleren
voorwaardelijk (o.v.t.t.)	zou nivelleren	zou nivelleren	zou(dt) nivelleren	zoudt nivelleren	zou nivelleren	zouden nivelleren	zouden nivelleren	zouden nivelleren
voltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij	hij, zij, het	wij	jullie	zij
tegenwoordig (v.t.t.)	heb genivelleerd	hebt genivelleerd	hebt/heeft genivelleerd	hebt genivelleerd	heeft genivelleerd	hebben genivelleerd	hebben genivelleerd	hebben genivelleerd
verleden (v.v.t.)	had genivelleerd	had genivelleerd	had genivelleerd	hadt genivelleerd	had genivelleerd	hadden genivelleerd	hadden genivelleerd	hadden genivelleerd
toekomend (v.t.t.t.)	zal genivelleerd hebben	zal/zult genivelleerd hebben	zult/zal genivelleerd hebben	zult genivelleerd hebben	zal genivelleerd hebben	zullen genivelleerd hebben	zullen genivelleerd hebben	zullen genivelleerd hebben
voorwaardelijk (v.v.t.t.)	zou genivelleerd hebben	zou genivelleerd hebben	zou/zoudt genivelleerd hebben	zoudt genivelleerd hebben	zou genivelleerd hebben	zouden genivelleerd hebben	zouden genivelleerd hebben	zouden genivelleerd hebben
onpersoonlijke lijdende vorm genivelleerd worden
	onvoltooid				voltooid
tegenwoordig	er wordt genivelleerd				er is genivelleerd
verleden	er werd genivelleerd				er was genivelleerd
toekomend	er zal genivelleerd worden				er zal genivelleerd zijn
voorwaardelijk	er zou genivelleerd worden				er zou genivelleerd zijn