niemendalletje

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • nie·men·dal·le·tje
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord - -
verkleinwoord niemendalletje niemendalletjes

Zelfstandig naamwoord

niemendalletje o dim. tant.

  1. een weinig verhullend kledingstuk
    • Zij droeg een niemendalletje. 
  2. een nietszeggend romannetje, toneelstuk, enzovoort
    • Het niemendalletje was niet wat we ervan verwacht hadden. 

Gangbaarheid

88 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[1]

Verwijzingen

  1. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Weblink bron Gearchiveerde versie “Word Prevalence Values” op ugent.be